Ik woon in Breukelen, één van de dorpjes langs de A2 die in de ogen van de Telegraaf schuldig zijn aan de invoering van martelende snelheidsmaatregelen tussen Utrecht en Amsterdam. De krant van wakker Nederland haalde een week lang de grootste chocoladeletters van stal om op de voorpagina het onrecht dat de automobilist wordt aangedaan aan de kaak te stellen.
Opmerkelijk, als je bedenkt dat er in de bijna twee jaar dat het nieuwe tienbaanstraject van de A2 wordt gebruikt amper gekrakeel is geweest over het gegeven dat je er maar honderd mag rijden, in plaats van honderdtwintig zoals voorheen. Geen woedende krantenkoppen, geen sappige items in het journaal. Tevreden reden wij als forensen heen en terug van huis naar onze werkplek, filevrij en dus veel vlotter dan al de jaren ervoor. Soms reden we een paar kilometer harder dan officieel mocht, gewoon omdat de rest dat ook deed en je niet zo scherp zat op te letten. Gaf niks. Af en toe werd er gecontroleerd op snelheid en dan kon je bekeurd worden. Dat hoorde bij het spel tussen automobilist en politie-apparaat.
Niemand in de omgeving klaagde over die paar kilometer snelheidsoverschrijding waar we ons af en toe aan schuldig maakten. Ik kan me althans geen boze brieven in het lokale sufferdje herinneren. Alles werkte, kortom, prima. Automobilisten blij, omwonenden blij.
Maar toen kwam de Genadeloze Trajectcontrole en opeens is alles anders. De gemeente Stichtse Vecht wordt bewoond door zelfzuchtige randdebielen die zeuren over lawaai en fijnstof, de forens wil opeens minstens honderddertig kunnen rijden en schreeuwt moord en brand met hulp van de Onderbuikbode van Sjuul Paradijs. En de wetgever is in de ogen van de kiezer weer eens het contact met de samenleving kwijt.
Het had, kortom, veel geld en negatieve energie gescheeld als die trajectcontrole niet was aangebracht. Want zonder ging alles goed. Nu niet meer. Ook in een ander opzicht niet, want de A2 is er opeens een stuk gevaarlijker op geworden. Precies een jaar geleden schreef Wired Magazine een uitstekend artikel over de gevaren van moderne automobiele veiligheidsvoorzieningen als adaptive cruise control en brake assist. Te veel vertrouwen op zelfstandig ingrijpende auto's maakt bestuurders luier, onoplettend en sneller versuft. Dat verhaal is niet voor niets geïllustreerd met een foto van een automobilist die al rijdend met zijn mobieltje in de weer is. Want wat doe je op een saaie brede snelweg, waar je gedwongen je cruise control moet gebruiken om maar geen kilometertje te hard te rijden? Precies, je gaat andere dingen doen. Even de smartphone erbij, een Whatsappje sturen, je mail checken, een filmpje bekijken desnoods. Kan makkelijk, de politie controleert toch niet want de trajectcontrole doet het werk al. Ik voorspel meer ernstige ongelukken op de A2. Omdat we nu honderd moeten rijden, in plaats van soms per ongeluk even honderdtien.
24 juli 2012
16 juli 2012
Medaille
In de krant staan twee foto's uit een per abuis opgeduikeld fotoalbum van een oud-militair, gemaakt in wat toen nog Nederlands-Indië heette. Gruwelijke zwartwit plaatjes van de executie van een stel Indonesische vrijheidsstrijders. Ze zijn het bewijs van wat we allemaal wel weten: dat oorlog een onaangename bedrijfstak is. Ook als die oorlog een politionele actie wordt genoemd. De media spreken er schande van en rakelen al eerder bekende misstanden uit die periode op, zoals het bloedbad van Rawagede. HP/De Tijd schrijft over 'een orgie van geweld' op Zuid-Celebes. De beschreven excessen hadden nooit in de doofpot gestopt mogen worden. Oorlogsmisdaden vragen om passende straf.
Inmiddels worden de Nederlandse militairen van destijds collectief veroordeeld in de pers. Mijn vader is zo'n militair. Koud na de Tweede Wereldoorlog opgeroepen voor de dienstplicht en driekwart jaar later, in juli 1947, net eenentwintig jaar oud, op het troepenschip Volendam richting Java. Tot dat moment was hij nog nooit in het buitenland geweest. De missie was helder: herstel de orde in een verre kolonie. Afgezien daarvan hadden de jonge soldaten geen idee.
Net als tweehonderd anderen werd mijn vader aan boord doodziek. Paratyfus. Ruim voor het bereiken van de eindbestemming ging de eerste dode militair al 'één twee drie, in Godsnaam' overboord. Mijn vader moest op een brancard het schip af en een maand lang herstellen in een militair hospitaal op West-Java. Daarna sloot hij zich aan bij zijn Tweede Mitrailleurbataljon, als verkenner en radiotelefonist. Drie jaar lang in Oost-Java op patrouille tussen de rijstvelden, in de tropische hitte en vrijwel dagelijks onder vijandelijk vuur.
Naarmate de tijd vorderde werd de strijd grimmiger en sneuvelden diverse van zijn medesoldaten. In februari 1949 schreef hij aan zijn ouders en zijn verloofde 'waarom liegen en jullie in de waan laten dat alles mooi en goed is?' en daarna een beschrijving van de dagen ervoor, waarin hij diverse keren maar net aan de dood wist te ontsnappen. 'Houd moed. Ik doe het ook', besloot hij de brief; geschreven in de overtuiging dat hij de dagen die voor hem lagen niet zou overleven. Uiteindelijk keerde zijn bataljon met dertig man minder terug in Djakarta. Tussen 1947 en 1950 kwamen zo'n zesduizend jonge Nederlandse mannen om in de tropen.
Nog altijd springen de tranen in zijn ogen, als mijn vader vertelt over die jaren in een ver vreemd land. Hij heeft geen excessen ervaren, wel hevige strijd. Het tekende zijn verdere leven. Bij thuiskomst brak hij met zijn verloofde, kocht een zeilbootje en ging het water op om te vergeten. Later huwde hij een meisje dat met haar familie destijds ook in Nederlands-Indië had gewoond. Over twee jaar zijn ze zestig jaar getrouwd. In zijn fotoalbum huist de eremedaille voor orde en vrede met drie jaargespen; één voor ieder jaar onder vijandig vuur. Op 4 mei bij de dodenherdenking draagt hij hem steevast op zijn borst. Mijn vader, inmiddels zesentachtig jaar oud, is een held.
Inmiddels worden de Nederlandse militairen van destijds collectief veroordeeld in de pers. Mijn vader is zo'n militair. Koud na de Tweede Wereldoorlog opgeroepen voor de dienstplicht en driekwart jaar later, in juli 1947, net eenentwintig jaar oud, op het troepenschip Volendam richting Java. Tot dat moment was hij nog nooit in het buitenland geweest. De missie was helder: herstel de orde in een verre kolonie. Afgezien daarvan hadden de jonge soldaten geen idee.
Net als tweehonderd anderen werd mijn vader aan boord doodziek. Paratyfus. Ruim voor het bereiken van de eindbestemming ging de eerste dode militair al 'één twee drie, in Godsnaam' overboord. Mijn vader moest op een brancard het schip af en een maand lang herstellen in een militair hospitaal op West-Java. Daarna sloot hij zich aan bij zijn Tweede Mitrailleurbataljon, als verkenner en radiotelefonist. Drie jaar lang in Oost-Java op patrouille tussen de rijstvelden, in de tropische hitte en vrijwel dagelijks onder vijandelijk vuur.
Naarmate de tijd vorderde werd de strijd grimmiger en sneuvelden diverse van zijn medesoldaten. In februari 1949 schreef hij aan zijn ouders en zijn verloofde 'waarom liegen en jullie in de waan laten dat alles mooi en goed is?' en daarna een beschrijving van de dagen ervoor, waarin hij diverse keren maar net aan de dood wist te ontsnappen. 'Houd moed. Ik doe het ook', besloot hij de brief; geschreven in de overtuiging dat hij de dagen die voor hem lagen niet zou overleven. Uiteindelijk keerde zijn bataljon met dertig man minder terug in Djakarta. Tussen 1947 en 1950 kwamen zo'n zesduizend jonge Nederlandse mannen om in de tropen.
Nog altijd springen de tranen in zijn ogen, als mijn vader vertelt over die jaren in een ver vreemd land. Hij heeft geen excessen ervaren, wel hevige strijd. Het tekende zijn verdere leven. Bij thuiskomst brak hij met zijn verloofde, kocht een zeilbootje en ging het water op om te vergeten. Later huwde hij een meisje dat met haar familie destijds ook in Nederlands-Indië had gewoond. Over twee jaar zijn ze zestig jaar getrouwd. In zijn fotoalbum huist de eremedaille voor orde en vrede met drie jaargespen; één voor ieder jaar onder vijandig vuur. Op 4 mei bij de dodenherdenking draagt hij hem steevast op zijn borst. Mijn vader, inmiddels zesentachtig jaar oud, is een held.
9 juli 2012
Nomofobie
Googlebaas Eric Schmidt riep kort geleden op tot momenten van rust in deze hectische wereld van eeuwige bereikbaarheid. Een uur per dag zonder te kijken op het scherm van de smartphone moet toch kunnen. Een verfrissend geluid van iemand die het moet hebben van al die internetgebruikers.
Vooral rond de start van het vakantieseizoen schrijven de media er de laatste jaren graag over: nomofobie, de angst niet mobiel bereikbaar te zijn die ons tegenwoordig in zijn greep heeft. We staan liever een nier af dan dat we een dag, een week of bewaar ons een hele vakantie zonder smartphone, tablet of laptop met bijbehorende verbinding moeten doen.
Ik heb zelf ook last van deze verslaving. Mijn door de werkgever verstrekte Blackberry is weliswaar achterhaald, maar zonder op pad gaan is geen optie. Pas overkwam me dat ik hem thuis aan zijn oplader had laten liggen. Bij kantoor aangekomen greep ik voor niets in de zak van het colbertje en maakte lichte paniek zich van mij meester. Er moest immers een persbericht uit met mijn naam en telefoonnummer eronder. En ik moest naar een beurs voor vastgoedmannen in de RAI. Dus buiten de deur, zonder telefoon en mailbox in de binnenzak. De ICT-collega's hadden een kleine Nokia gsm voor me liggen, dat was tenminste iets. Ik kon bellen. Maar het werd een lastige werkdag, die eindigde met het thuis afluisteren van de voicemail van de vergeten telefoon.
Dat gaat me niet nog eens gebeuren, want inmiddels heb ik mijzelf dubbel verzekerd van voortdurende bereikbaarheid. In de andere binnenzak van het colbertje huist een iPhone 4S, rijkelijk voorzien van apps die de Blackberry allemaal niet heeft. Niet echt handig, dat gesleep met twee telefoons, ondanks die extra zekerheid. Gelukkig is de werkgever nu druk doende te onderzoeken of het steeds gebruikelijker Bring Your Own Device-principe ook voor ons te realiseren is. Met gebruik van een applicatie als MobileIron moet dat kunnen, hoewel de berichten over daardoor extreem batterijgebruik verontrustend zijn.
Ondertussen realiseer ik me dat onze vakantiebestemming straks aan het Gardameer geen WiFi heeft, alleen internet bij de receptie van het vakantieparkje. En de geplande oplossing, een eigen WiFi-hotspot van Droam, is al lang uitverkocht. Misschien maar goed ook. In Italië is zoveel moois te zien, daar kan geen smartphone tegenop.
Vooral rond de start van het vakantieseizoen schrijven de media er de laatste jaren graag over: nomofobie, de angst niet mobiel bereikbaar te zijn die ons tegenwoordig in zijn greep heeft. We staan liever een nier af dan dat we een dag, een week of bewaar ons een hele vakantie zonder smartphone, tablet of laptop met bijbehorende verbinding moeten doen.
Ik heb zelf ook last van deze verslaving. Mijn door de werkgever verstrekte Blackberry is weliswaar achterhaald, maar zonder op pad gaan is geen optie. Pas overkwam me dat ik hem thuis aan zijn oplader had laten liggen. Bij kantoor aangekomen greep ik voor niets in de zak van het colbertje en maakte lichte paniek zich van mij meester. Er moest immers een persbericht uit met mijn naam en telefoonnummer eronder. En ik moest naar een beurs voor vastgoedmannen in de RAI. Dus buiten de deur, zonder telefoon en mailbox in de binnenzak. De ICT-collega's hadden een kleine Nokia gsm voor me liggen, dat was tenminste iets. Ik kon bellen. Maar het werd een lastige werkdag, die eindigde met het thuis afluisteren van de voicemail van de vergeten telefoon.
Dat gaat me niet nog eens gebeuren, want inmiddels heb ik mijzelf dubbel verzekerd van voortdurende bereikbaarheid. In de andere binnenzak van het colbertje huist een iPhone 4S, rijkelijk voorzien van apps die de Blackberry allemaal niet heeft. Niet echt handig, dat gesleep met twee telefoons, ondanks die extra zekerheid. Gelukkig is de werkgever nu druk doende te onderzoeken of het steeds gebruikelijker Bring Your Own Device-principe ook voor ons te realiseren is. Met gebruik van een applicatie als MobileIron moet dat kunnen, hoewel de berichten over daardoor extreem batterijgebruik verontrustend zijn.
Ondertussen realiseer ik me dat onze vakantiebestemming straks aan het Gardameer geen WiFi heeft, alleen internet bij de receptie van het vakantieparkje. En de geplande oplossing, een eigen WiFi-hotspot van Droam, is al lang uitverkocht. Misschien maar goed ook. In Italië is zoveel moois te zien, daar kan geen smartphone tegenop.
Abonneren op:
Posts (Atom)