Ooit werkte ik tien jaar bij een groot accountantskantoor, de laatste jaren daarvan als lid van een wereldwijd positioneringsteam. Voor een interne marketingconferentie verbleef ik eens een aantal dagen in één van de mooiste hotels van Londen. Mijn hotelkamer was de grootste waar ik ooit in sliep, met een aparte gang naar een riante badkamer, schalen met aardbeien in chocola en behaaglijke badjassen op een bed groot genoeg voor vier. Prijs voor een nachtje slapen was toen al ruim vijftienhonderd gulden. Zonder ontbijt, dat moest je nog apart afrekenen. Dineren deden we in het panoramarestaurant van het Hilton Hotel aan Hyde Park.
Tijden veranderen. In de week dat mijn vroegere werkgever een boete van de AFM aan zijn broek krijgt ben ik voor de huidige ook even in Londen. Vanaf London City Airport gaat het per DLR naar het centrum, langs de glazen torens van de grote bankiers in de Docklands. De organisatie van de Olympische Spelen werpt zijn schaduw vooruit, er wordt volop groot onderhoud gepleegd in het hart van de stad. Het gekozen hotel ligt aan Sussex Gardens, vlak bij Paddington Station. Het heeft een chique gevel, maar de hotelkamer is zo groot als een postzegel en gespeend van iedere luxe. De badkamer heeft het formaat van een flink toilet. De prijs is een tiende van wat ik destijds moest afrekenen, inclusief ontbijt.
Vlakbij St James' Park bezoek ik het jaarcongres van het Britse gilde van speechschrijvers, samen met nog enkele beroepsgenoten uit Nederland. We krijgen inspirerende bijdragen voorgeschoteld over retoriek, presentatietechnieken, de kracht van storytelling en de valkuil van cultuurverschillen bij speeches voor een internationaal gezelschap. Neerlands' beste speechschrijver geeft een inkijkje in de Nederlandse school voor professionele toespraakmakers. Ik ken haar van de speeches die ze schrijft voor opeenvolgende ministers van Financiën. Veel van de circa honderd deelnemers hebben hun roots in de politiek, als tekstschrijver voor presidenten, ministers of staatssecretarissen. Maar één van de eerste bezoekers waarmee ik in gesprek kom werkt als ghostwriter voor de wereldwijde board van mijn oude werkgever. Die slaapt vast in een beter hotel dan ik, is mijn eerste gedachte. Ze woont echter in een appartement om de hoek.
Eten doen we na afloop van het congres gezamenlijk bij een pizzeria. Als beroepsorganisatie moet je netjes omgaan met het geld van je leden. We hebben al genoeg uit te leggen.
26 februari 2012
20 februari 2012
Gastheer
Een nachtje met zijn tweeën naar de kop van Overijssel, een stukje Nederland bekijken dat we niet eerder samen hebben verkend. Het voordelige hotel in de bossen bij Steenwijk oogt als een kruising tussen een vergadercentrum en een bejaardenhuis. De kamers zijn wat sleets, maar het personeel is uiterst vriendelijk. De slootjes van Giethoorn zijn nog gevuld met ijs, dus daar zijn we na een uurtje wandelen en een iets te machtige slagroomsoes in grandcafé Fanfare wel klaar. Leuker is het bezoekje aan een ambachtelijke chocolademaker, gevestigd in een oude zuivelfabriek in Nijeveen. Net als het hotelpersoneel, de winkeliers en de bediening in de locale horecagelegenheden neemt de eigenaar graag de tijd voor zijn bezoekers. Ook de vrijwilligers in het drukkerijmuseum in het hart van Meppel geven graag en uitvoerig tekst en uitleg over de ontwikkelingen in de grafische techniek. Een aangenaam verschil met de vaak veel haastiger contacten in het westen van ons land.
En dan is er nog de enthousiaste jongeman die ons met spijzen en dranken blijft verwennen in het restaurant in Meppel waar we besluiten te dineren. Vanaf het eerste moment voelt het als een bezoek aan een vertrouwd adres. De gastheer is eigenlijk chefkok, maar verruilt waar nodig zijn koksmuts voor een sloof. Hij zorgt ongevraagd voor een passend klein drankje bij de koffie, rekent niets extra's voor het duurdere hoofdgerecht als dat van mijn eerste keus er onverwacht niet is die avond en brengt Mirjam 'voor de smaak' toch een klein beetje van de wijn die bij haar zeeduivel past. Tussendoor is er altijd de vriendelijke en daadwerkelijk belangstellende interactie met de bezoekers.
De horeca heeft het niet altijd gemakkelijk en de recessie zal de komende tijd niet gaan helpen. Maar mensen maken veel verschil. Aandacht is alles.
En dan is er nog de enthousiaste jongeman die ons met spijzen en dranken blijft verwennen in het restaurant in Meppel waar we besluiten te dineren. Vanaf het eerste moment voelt het als een bezoek aan een vertrouwd adres. De gastheer is eigenlijk chefkok, maar verruilt waar nodig zijn koksmuts voor een sloof. Hij zorgt ongevraagd voor een passend klein drankje bij de koffie, rekent niets extra's voor het duurdere hoofdgerecht als dat van mijn eerste keus er onverwacht niet is die avond en brengt Mirjam 'voor de smaak' toch een klein beetje van de wijn die bij haar zeeduivel past. Tussendoor is er altijd de vriendelijke en daadwerkelijk belangstellende interactie met de bezoekers.
De horeca heeft het niet altijd gemakkelijk en de recessie zal de komende tijd niet gaan helpen. Maar mensen maken veel verschil. Aandacht is alles.
9 februari 2012
Een in memoriam voor David
David Müller was zestien jaar toen hij zich op een zomerdag moest melden bij het Centraal Station in Amsterdam. Met zijn zusje en zijn moeder werd hij per trein afgevoerd naar Westerbork en twee dagen later op transport gezet naar Auschwitz. Volgens de administratie stierf hij daar op 19 juli 1942, in werkelijkheid was het zo'n zes weken later. Het valt ongetwijfeld met geen pen te beschrijven wat hij in de laatste weken van zijn leven heeft moeten meemaken.
David was de beste vriend van mijn vader. Ze kwamen vaak bij elkaar thuis, zaten samen op school, gingen zwemmen in het Zuiderbad. Tot David niet meer naar binnen mocht. Verboden voor joden, stond er op de deur. De jongens stapten blijmoedig op hun fiets en trapten door naar buitenbad de Poel in Amstelveen. Daar stond geen bord. Ze zwommen er uitgelaten en zorgeloos en lieten zich drogen door de zon.
Op de avond voordat David zich moest melden ging hij bij mijn vader langs aan de Stadionweg. Ze droegen samen zijn fiets naar de ouderslaapkamer van het huis en verruilden daar de nieuwe fietsbanden van David voor de oude banden van mijn vader. Hij had ze toch niet meer nodig, zei David. Hij gaf mijn vader zijn Jodenster. De jonge Jules Schweppe plakte hem in zijn dagboek en schreef er bij dat hij hem gevonden had. Want de Duitsers waren gek op dagboeken en je kon niet voorzichtig genoeg zijn.
Net als bijna 18.000 andere Joodse kinderen uit Nederland kwam David niet meer terug. Zeventig jaar lang koesterde mijn vader de ster in zijn dagboek, net als een foto en twee ansichtkaarten die hij eerder van David had gekregen. Al ruim tien jaar lang vertelt hij jaarlijks aan de leerlingen van groep 8 van alle basisscholen in ons dorp het verhaal van de oorlog en van David. Hij toont er zijn dagboek, de kinderen voelen even aan de ster. En ieder jaar huilt mijn vader als hij er over spreekt.
Nu ligt de ster met de kaarten in een vitrine, in het Stadsarchief van Amsterdam. Met veertien andere omgekomen kinderen geeft David daar gezicht aan de systematische vernietiging van de onschuld. Met mijn vader ben ik bij de opening van de tentoonstelling, gebaseerd op een prachtig gedenkboek van Guus Luijters. De presentatie vindt plaats in de Portugese Synagoge. Het is al twee weken diep onder nul en de synagoge is niet verwarmd. Dik ingepakt luisteren we, met keppeltjes op, naar de woorden van de auteur. De naam van David klinkt opeens door het overvolle Godshuis. Tranen lopen over de wangen van mijn vader. Ook als hij even later bij de vitrine van zijn vriendje staat. Met dank van ons, van David, van de kinderen, schrijft Luijters in mijn vader's exemplaar van het boek.
David Müller. In Auschwitz gestorven op 9 september 1942. Maar als herinnering meer levend dan ooit. Hij had geen beter vriendje kunnen treffen, destijds in Amsterdam-Zuid.
Update 18 februari: Het eerbetoon aan David is nog mooier geworden: door heel Amsterdam hangt zijn beeltenis op de posters die aandacht vragen voor de tentoonstelling. Zeventig jaar na dato is hij terug in zijn stad.
David was de beste vriend van mijn vader. Ze kwamen vaak bij elkaar thuis, zaten samen op school, gingen zwemmen in het Zuiderbad. Tot David niet meer naar binnen mocht. Verboden voor joden, stond er op de deur. De jongens stapten blijmoedig op hun fiets en trapten door naar buitenbad de Poel in Amstelveen. Daar stond geen bord. Ze zwommen er uitgelaten en zorgeloos en lieten zich drogen door de zon.
Op de avond voordat David zich moest melden ging hij bij mijn vader langs aan de Stadionweg. Ze droegen samen zijn fiets naar de ouderslaapkamer van het huis en verruilden daar de nieuwe fietsbanden van David voor de oude banden van mijn vader. Hij had ze toch niet meer nodig, zei David. Hij gaf mijn vader zijn Jodenster. De jonge Jules Schweppe plakte hem in zijn dagboek en schreef er bij dat hij hem gevonden had. Want de Duitsers waren gek op dagboeken en je kon niet voorzichtig genoeg zijn.
Net als bijna 18.000 andere Joodse kinderen uit Nederland kwam David niet meer terug. Zeventig jaar lang koesterde mijn vader de ster in zijn dagboek, net als een foto en twee ansichtkaarten die hij eerder van David had gekregen. Al ruim tien jaar lang vertelt hij jaarlijks aan de leerlingen van groep 8 van alle basisscholen in ons dorp het verhaal van de oorlog en van David. Hij toont er zijn dagboek, de kinderen voelen even aan de ster. En ieder jaar huilt mijn vader als hij er over spreekt.
Nu ligt de ster met de kaarten in een vitrine, in het Stadsarchief van Amsterdam. Met veertien andere omgekomen kinderen geeft David daar gezicht aan de systematische vernietiging van de onschuld. Met mijn vader ben ik bij de opening van de tentoonstelling, gebaseerd op een prachtig gedenkboek van Guus Luijters. De presentatie vindt plaats in de Portugese Synagoge. Het is al twee weken diep onder nul en de synagoge is niet verwarmd. Dik ingepakt luisteren we, met keppeltjes op, naar de woorden van de auteur. De naam van David klinkt opeens door het overvolle Godshuis. Tranen lopen over de wangen van mijn vader. Ook als hij even later bij de vitrine van zijn vriendje staat. Met dank van ons, van David, van de kinderen, schrijft Luijters in mijn vader's exemplaar van het boek.
David Müller. In Auschwitz gestorven op 9 september 1942. Maar als herinnering meer levend dan ooit. Hij had geen beter vriendje kunnen treffen, destijds in Amsterdam-Zuid.
Update 18 februari: Het eerbetoon aan David is nog mooier geworden: door heel Amsterdam hangt zijn beeltenis op de posters die aandacht vragen voor de tentoonstelling. Zeventig jaar na dato is hij terug in zijn stad.
4 februari 2012
Schoolphone
Plop, doet de BlackBerry. Dochter van 14 meldt zich via Ping. Pappie?, begint ze. Meestal een inleiding dat er iets op het verlanglijstje staat waar vaderlief aan mag bijdragen. En ja hoor, het nieuwste doelwit heet Apple iPhone 4S. Haar BlackBerry is anderhalf jaar oud, het abonnement loopt nog tot de zomer. Het ding ziet er uit alsof hij al tien jaar gebruikt is. Geen achterdeksel meer, gaten in de behuizing aan de voorkant, een accu die continu vraagt om een snoertje om bijgeladen te worden. Per dag stuurt ze meer berichten uit dan ikzelf in een hele maand. Haar telefoon is vastgegroeid aan haar hand.
De veertienjarige doet haar best mij te overtuigen. Al haar zakgeld wil ze opgeven om een iPhone te mogen bezitten, dan kan het precies. Natuurlijk moet je dan nog wel een flink bedrag bijbetalen, want twee jaar lang bijna drie tientjes per maand is niet genoeg om het toestel er 'gratis' bij te krijgen. Ik herinner haar er aan dat het abonnement van deze telefoon nog niet afgelopen is en dat iedereen op school toch een BlackBerry heeft. Maar die hype lijkt alweer voorbij. Een Samsung dan? Nee, dat is nep, aldus dochterlief. Een iPhone is de enig juiste optie.
's Avonds aan tafel vraag ik voorzichtig of er al andere kinderen in de tweede klas van haar middelbare school met een iPhone rondlopen. Bij mij in de klas al zes, zegt ze. En acht met een BlackBerry, de rest weet ze niet. Ik suggereer een nieuwe cover en een andere accu. Ze kijkt ongelukkig.
De dag erna zie ik mijn oudste dochter, op stap met een vriendin. Beide zijn zestien jaar oud en zitten in 4 Havo. De vriendin trekt haar iPhone 4 uit haar broekzak. Er zit een barst in het glas en de achterkant wordt alleen nog door een goudkleurige cover bij elkaar gehouden. Hoeveel kinderen in jullie klas hebben een iPhone, vraag ik. Meer dan de helft, antwoordt het meisje.
De beste smartphone op de markt heeft een vanafprijs van zeshonderd euro. Of een meerjarig abonnement dat al gauw dubbel zo duur is als dat van andere merken. Maar op een middelbare school lijkt dat geen bezwaar te zijn. Ouders kopen de liefde van hun kroost blijkbaar graag af met een mobieltje uit de topklasse. Het pingen wordt vervangen door iMessage of WhatsApp en als al je vriendjes omschakelen naar een ander chatsysteem kun jij niet achterblijven. Dus verliest de BlackBerry straks ook zijn laatste strohalm: het schoolplein. Hoe lang nog voordat die kids ook op de iPhone uitgekeken zullen zijn? Volgens mij zijn we collectief de weg kwijt.
De veertienjarige doet haar best mij te overtuigen. Al haar zakgeld wil ze opgeven om een iPhone te mogen bezitten, dan kan het precies. Natuurlijk moet je dan nog wel een flink bedrag bijbetalen, want twee jaar lang bijna drie tientjes per maand is niet genoeg om het toestel er 'gratis' bij te krijgen. Ik herinner haar er aan dat het abonnement van deze telefoon nog niet afgelopen is en dat iedereen op school toch een BlackBerry heeft. Maar die hype lijkt alweer voorbij. Een Samsung dan? Nee, dat is nep, aldus dochterlief. Een iPhone is de enig juiste optie.
's Avonds aan tafel vraag ik voorzichtig of er al andere kinderen in de tweede klas van haar middelbare school met een iPhone rondlopen. Bij mij in de klas al zes, zegt ze. En acht met een BlackBerry, de rest weet ze niet. Ik suggereer een nieuwe cover en een andere accu. Ze kijkt ongelukkig.
De dag erna zie ik mijn oudste dochter, op stap met een vriendin. Beide zijn zestien jaar oud en zitten in 4 Havo. De vriendin trekt haar iPhone 4 uit haar broekzak. Er zit een barst in het glas en de achterkant wordt alleen nog door een goudkleurige cover bij elkaar gehouden. Hoeveel kinderen in jullie klas hebben een iPhone, vraag ik. Meer dan de helft, antwoordt het meisje.
De beste smartphone op de markt heeft een vanafprijs van zeshonderd euro. Of een meerjarig abonnement dat al gauw dubbel zo duur is als dat van andere merken. Maar op een middelbare school lijkt dat geen bezwaar te zijn. Ouders kopen de liefde van hun kroost blijkbaar graag af met een mobieltje uit de topklasse. Het pingen wordt vervangen door iMessage of WhatsApp en als al je vriendjes omschakelen naar een ander chatsysteem kun jij niet achterblijven. Dus verliest de BlackBerry straks ook zijn laatste strohalm: het schoolplein. Hoe lang nog voordat die kids ook op de iPhone uitgekeken zullen zijn? Volgens mij zijn we collectief de weg kwijt.
Abonneren op:
Posts (Atom)