Gedurende de eerste jaren van mijn niet zo heel fel glanzende carrière maakte ik gebruik van het openbaar vervoer om de werkgever te bereiken. Met de trein vanuit mijn dorpje aan de Vecht richting hoofdstad en daarna de bus; van het Amstelstation naar een kantoorpand in Buitenveldert. Dat hield ik vol totdat een langdurige staking van het spoorwegpersoneel dwong tot een alternatief. Mijn buurjongen had al een eigen auto en zijn werkplek lag gunstig ten opzichte van die van mij. Poulen dus, dat ik later enige tijd ook nog deed met een collega. Het bewees voor mij al snel de voordelen van de automobiel ten opzichte van bus en trein. En dus verscheen de eerste oude Mini voor de deur.
Zeker een kwart eeuw heb ik vervolgens bijna geen gebruik meer gemaakt van het openbaar vervoer. Ik werd een overtuigde automobilist, helemaal toen ik mij begon te verplaatsen in vehikels van Italiaanse makelij. Een ronkende sportmotor in een koetswerk met de uitstraling van een Milanees maatpak, daar deden ook het fileleed en een regelmatig verontrustend hoge garagerekening nauwelijks afbreuk aan. Zeker de latere dakloze exemplaren maakten zelfs van gewoon woon-werkverkeer een dagelijks feest, vol afgunstige blikken van mede-filerijders.
Die mooie tijden zijn voorbij sinds ik met mijn oudste dochter een piepklein autootje deel, om samen naar werk en studie in de hoofdstad te geraken. Het is de Spaanse variant van de VW Up, een wagentje met een wat Apple-achtige coole uitstraling. Strak, basic, zuinig en nog prima rijdend ook.
Geen zorg dus, zou je zeggen, ware het niet dat het autodelen toch niet altijd zo goed in elkaar te passen blijkt als gehoopt. Dus zit ik voor het eerst in lange tijd weer regelmatig in een trein, terwijl dochterlief over 's heren wegen snelt met de kleine spanjool.
Die trein is in een kwart eeuw wel wat gemoderniseerd. Keurige schermen geven de te volgen route aan, een geprogrammeerde vriendelijke vrouwenstem vertelt welke halte de volgende is. De OV-app op de smartphone is heel wat handiger dan dat spoorboekje van destijds. Ook de bebording op de stations is er op vooruit gegaan qua informatiewaarde. En de OV-chipkaart is zeker makkelijk in het gebruik, al vraag ik me wanhopig af waarom dat ding eerst zeven euro vijftig moet kosten, voordat je hem überhaupt kunt gaan opladen. Dat voelt minstens zo hebberig als de basisstrip van destijds op de oude strippenkaart.
Niet echt veranderd: nog altijd is het treinleven in de spits een moeizame belevenis, met rijtuigen die soms zo vol zijn dat het doet denken aan openbaar vervoer in Japanse steden. Voor het bedrag dat de NS in rekening brengt is een zitplaats toch niet te veel gevraagd. Het aantal storingen en vertragingen is nog steeds aanzienlijk en het niet goed op elkaar afstemmen van overstapmomenten vind ik onbegrijpelijk. Maar toch: ik zit weer af en toe in een trein en dat gaat best. Alleen de ronk van de Italiaanse sportmotor, die mis ik elke dag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten